Schoolrijpheid

  • Schoolrijpheid is een belangrijke voorwaarde om goed te kunnen starten met lezen, schrijven en rekenen. Schoolrijpheid omvat  die vaardigheden en houdingen die een  kind nodig heeft om de overgang te maken naar het eerste leerjaar. Elk kind ontwikkelt op zijn eigen tempo en het is zo dat niet alle domeinen even snel ontwikkelen, dat is een heel normale evolutie.  Sommige kinderen ontwikkelen zich snel, andere kinderen ontwikkelen met sprongetjes. Niet alle kinderen zijn dan ook 100 % schoolrijp op het einde van de derde kleuterklas.

Specifieke voorwaarden :

Er zijn specifieke voorwaarden zoals lees- reken- en schrijfrijpheid, maar er zijn ook nog een aantal  andere voorwaarden nodig vooraleer een  kind de stap naar het eerste leerjaar kan maken. Een  kind moet ook intellectueel rijp zijn om de stap te zetten. Dat betekent dat een kind een zeker niveau van denken moet bereikt hebben. Ook wordt van het kind verwacht dat het emotioneel rijp genoeg is, door bijvoorbeeld een relatie op te bouwen met de leerkracht.

Sociaal rijp zijn veronderstelt dat het kind aanvaardt dat de aandacht van de leerkracht ook gaat naar de andere klasgenootjes. Verder is er ook sprake van werkrijpheid. Dat betekent zin hebben om te presteren, zich kunnen op een taak  concentreren, een opdracht tot een goed einde kunnen volbrengen. Met motorische rijpheid wordt dan weer bedoeld dat het kind zijn schrijf- en tekengerei kan hanteren zoals dat verwacht wordt. Verder is er dan ook nog de zelfredzaamheid. Dat houdt in dat een kind  min of meer moet kunnen opkomen voor zichzelf.

Schoolrijp zijn heeft ook te maken met de fysieke rijpheid van  kinderen.  Als een  kind schoolrijp is, dan betekent dit dat het lichaam volledig of bijna volledig gerijpt is. De krachten kunnen dan vrij komen voor het leren en zijn dan niet langer grotendeels nodig voor de verdere opbouw van het lichaam van het  kind. Sommige kinderen zijn daar reeds klaar voor op vijfjarige leeftijd. Bij andere kinderen duurt het wel tot ze zeven jaar zijn. Een aantal kinderen die dus al in het eerste leerjaar zitten op zesjarige leeftijd hebben het daar dus soms nog heel moeilijk mee.

Uiteraard is het ook zo dat niet alles gelijktijdig in orde komt. Elk kind ontwikkelt zich immers op een individuele manier, aan een eigen  tempo en niet alle factoren zijn gelijktijdig bij het kind aanwezig. Terwijl  een  kind al in het eerste leerjaar van de lagere school zit, zijn er dus nog een aantal factoren die nog verder tot ontwikkeling komen. De schoolrijpheid loopt dus nog verder door in het eerste leerjaar.

Een  kleuter wordt niet zomaar van het ene op het andere moment schoolrijp. Schoolrijp worden is een heel proces, een overgang die spontaan groeit. In de kleuterklas krijgt de kleuter heel wat kansen en stimulansen waardoor de spontane groei naar schoolrijpheid al spelend gestimuleerd wordt. Het zou verkeerd zijn te denken dat schoolrijpheid extra kan ingeoefend worden door  allerlei oefenvormen. De meeste  kinderen worden vanzelf schoolrijp als zij daarvoor van thuis uit en vanuit de school de nodige speel- en ervaringskansen krijgen.

 Stimulansen aanbieden :

 Stimulaties van thuis uit en vanuit de school zijn dus wel heel belangrijk.  Ouders spelen ook hier een even belangrijke rol als de juf/meester  op school.

Zo is het bijvoorbeeld belangrijk om het zelfvertrouwen en de motivatie van een kind voldoende te bevestigen. Het kind een pluim geven wanneer het zich goed heeft ingezet, ook al is het resultaat dan niet helemaal correct is belangrijk opdat een kind zich veilig zou voelen. Op deze manier krijgen ze  meer zelfvertrouwen, want door het ervaren van “ik kan het” durven en kunnen  ze immers veel meer.

Wanneer men kinderen spelletjes en opdrachten aanbiedt, kiest  men best voor voldoende uitdagingen, maar maakt men  het  anderzijds ook niet te moeilijk. Het heeft helemaal geen zin om een kind oefeningen aan te bieden waar het  kind nog niet aan toe is. Daardoor raakt een kind alleen maar gedemotiveerd.

In de handel bestaan er heel wat boekjes om allerlei vaardigheden in te oefenen. Deze kunnen wel nuttig zijn, maar overdrijf er toch maar niet in. Ontwikkeling is veel meer dan oefeningetjes maken op papier ! Alles wat je met een kind samen doet moet vooral leuk blijven. Je moet steeds vertrekken vanuit een spelactiviteit waarbij  de leefwereld of de interesse van een kind benaderd wordt. Thuis taal- en rekenlessen gaan geven is echt wel uit den boze…

 

Het belang van goed advies :

Het nog onvoldoende beheersen van bepaalde vaardigheden hoeft je als ouder nog niet onmiddellijk ongerust te maken. Wel moet je de signalen voldoende ernstig nemen en er over in gesprek gaan met de school . Bij onzekerheid kan er dan een extra onderzoek naar schoolrijpheid van uw kind worden aangevraagd. Het CLB kan een kind testen op schoolrijpheid.

Na het schoolrijpheidsonderzoek kan  men als ouder de raad krijgen, om het  kind, al is het al zes jaar, toch  nog een jaartje langer in de kleuterklas te laten zitten of naar de speelleerklas te gaan.  Dit advies wordt echt wel in het belang van het kind gegeven en als ouder is het zinvol om samen met de juf/meester en eventueel ook de zorgcoördinator of het zorgteam, de directie en het CLB de motieven voor dit advies af te wegen en te bespreken. Een juiste beslissing nemen kan er alleen maar voor zorgen dat men als ouder het beste voor heeft met het kind. Als ouder kan men de raad van de school of het CLB al dan niet opvolgen, men neemt uiteindelijk zelf de beslissing. Soms krijgt het zittenblijven een negatieve bijklank, terwijl het advies uiteindelijk in het belang van het kind gegeven wordt.

 De toetertest en de contrabastest in de derde kleuterklas.

In vele Vlaamse kleuterscholen wordt in februari de toetertest afgenomen. Deze test meet of een kind rijp is om naar het eerste leerjaar te gaan. Toeters komt van toetsboekje voor taal- en rekenvoorwaarden, schrijfmotoriek en observatie van de werkhouding. De test wordt afgenomen door de juf/meester of de zorgcoördinator en bij de afname worden observatiegegevens verzameld zoals over de werkhouding, het tempo, de pengreep…

Met de toetertest gaat men na in welke mate de voorbereidende vaardigheden om te leren lezen, te schrijven en te rekenen bij een kind aanwezig zijn. De toetertest is opgebouwd uit elf subtests waarin ondermeer volgende onderdelen vervat zitten :

– Visuele oefeningen : verschillen en overeenkomsten tussen afbeeldingen zien en prentjes leren onthouden.

-Auditieve opdrachten : splitsen van woorden in lettergrepen, rijmen, luisteren naar een kort verhaal, klankgroepen samenvoegen tot een woord.

-Rekenopdrachten : tellen, rekentermen zoals “hoogste” en “minder dan” en het inzicht dat een bepaalde hoeveelheid behouden blijft ondanks de uiterlijke vorm (tien blokken  ver uit elkaar geschoven zijn evenveel als tien blokken die dicht bij elkaar liggen) .

-Visuo-motoriek : de zogenaamde raamfiguren. Hier moeten de kinderen tien figuren zo correct mogelijk natekenen. Die figuren vormen ze dan door verschillende punten met elkaar te verbinden. Fijne motoriek, ruimtelijke oriëntatie en oog-hand-coördinatie dienen hier voldoende ontwikkeld te zijn om deze oefeningen zo correct mogelijk te kunnen uitvoeren. Op dit onderdeel wordt vaak het minst goed gescoord. Dat kan komen doordat de fijne motoriek van de kleuters vaak nog niet optimaal ontwikkeld is, of omdat bij kleuters de ruimtelijk oriëntatie nog niet helemaal op punt staat. Ook komt het nog voor dat kleuters de figuren nog vaak spiegelen.

Het goed kunnen uitvoeren van raamfiguren heeft zijn belang in functie van het eerste leerjaar naar een aantal verschillende aspecten :

-Bij het oplossen van raamfiguren verbinden kinderen punten met elkaar in verschillende richtingen. Ze beginnen en eindigen op een bepaald punt. Naar de fijne schrijfmotoriek toe van het eerste leerjaar is dit dus een heel belangrijke vaardigheid.

-Door raamfiguren te maken oriënteren kinderen zich in de ruimte. In het eerste leerjaar wordt van het kind oriëntatie op papier verwacht.

-Raamfiguren realiseren is ook kleine verschillen herkennen en overtekenen. Het is een belangrijke vaardigheid  dit te  kunnen bij bepaalde verschillen tussen het waarnemen van letters, bvb p, b, q, d.

 

Bij de overgang naar het eerste leerjaar is een goede werkhouding  heel belangrijk. Dat houdt in dat kleuters zich moeten kunnen concentreren en kunnen doorzetten tot een taakje afgewerkt is volgens een vastgelegd plan. Planmatig en geconcentreerd werken leert een kind al spelend in de kleuterschool. Aanvankelijk nemen jonge kinderen veel speelgoed tegelijk en weten ze niet echt wat te kiezen of wisselen ze voortdurend van activiteit. Stilaan leren ze een keuze maken en houden ze een spel langere tijd vol. Bij bepaalde spelletjes zijn er vaste regels, bijvoorbeeld bij gezelschapsspelen. Kinderen leren hier dan rekening houden met spelregels en opdrachten. Ze zoeken oplossingen, gaan stapsgewijs te werk. Als een kind het moeilijk vindt om een oplossing te bedenken dan kan de juf het op weg helpen. Ze zal dan gerichte vragen stellen zoals : “Wat nu ? Hoe zouden we dat kunnen oplossen ? Of, “Hoe deden we dat de vorige keer ?” waarbij ze refereert naar een vorig gelijkaardig probleem. De juf kan ideeën voorstellen of een aantal oplossingsmogelijkheden  aanbieden. Telkens wordt er met de kleuter onderhandeld zodat het kind zelf op zoek gaat naar de mogelijkheden en in de toekomst meer en meer zelf dergelijke oplossingen voor gelijkaardige problemen kan bedenken.

 Kinderen die zwak scoren op de toetertest doen eind mei nog eens opnieuw een toets, een soort herkansing ; de contrabastest. Op drie maanden tijd kunnen kinderen immers een enorme evolutie doormaken.

Bij de berekening van de score wordt rekening gehouden met de maand waarin het kind geboren is.

Wanneer een kind in de risicozone scoort, dan wordt daarover met de ouders gepraat. De toetertest en de contrabastest meten enkel het cognitieve. De gevoelens van het kind, hoe het kind sociaal functioneert wordt echter niet gemeten met de test. Vandaar dat ook het totale beeld dat de juf over het kind heeft heel belangrijk is.

 Rekenvoorwaarden.

Tussen de leeftijd van ongeveer vier tot ongeveer zeven jaar ontwikkelt de rekenvaardigheid zich. Op deze manier gaat een kind zich voorbereiden op het aanvankelijk rekenen dat in het eerste en tweede leerjaar van het lager onderwijs plaatsvindt. Eigenlijk zijn er een viertal voorwaarden die er nodig zijn zodat bij het kind het getalbegrip kan ontstaan :

1.  Het seriëren : het kunnen ordenen van een aantal objecten. Bijvoorbeeld een reeks staafjes op lengte kunnen leggen. Vanaf de leeftijd van ongeveer vijf jaar kan een kind het seriëren gaan ontwikkelen.

2.  Corresponderen : dit betekent dat het kind hoeveelheden gaat vergelijken door het maken van een één-één-relatie tussen de afzonderlijke objecten. Voorbeeld : op tafel liggen twee rijen met elk  zeven knopen. In de bovenste rij liggen de knopen dichter bij elkaar dan in de onderste rij. Daardoor is de onderste rij langer dan de bovenste rij. In eerste instantie zal het kind dan ook de onderste rij aanwijzen als de rij met de meeste knopen. Vanaf de leeftijd van vijf jaar wordt het kind echter in staat geacht om , via het leggen van de één-één-relaties, een dergelijke taak correct uit te voeren.

  Door bij elke stoeltje één bord, één mes, één vork, één kopje, één schotel, één lepel   én           één    servet te leggen kan aan de kinderen geleerd worden dat bij elk voorwerp een   ander voorwerp hoort en dat zo de verzameling gelijk wordt. Door telkens bij elke zitplaats een voorwerp bij te leggen kan het kind zien of er tekort is of er teveel is.

 3. Classificeren : gaat over het ordenen in een klasse of een subklasse. Wanneer op tafel             bijvoorbeeld gele en blauwe parels door elkaar liggen dan kan een zesjarig kind de parels op basis van de twee verschillende kleuren gaan onderscheiden.

 4. Conservatie : een voorbeeld van conservatie is het gebruik van twee verschillende glazen  waarin   een gelijke hoeveelheid water wordt gegoten. Bij een hoog smal glas en een kort breed glas zullen jonge kinderen die nog niet kunnen conserveren het hoge smalle glas aanduiden bij de vraag in welk glas nu het meeste water zit. In dit voorbeeld is er sprake van conservatie van volume. Er is ook conservatie van aantal, gewicht…

 

 

 

 

 


 

 

 

Login to your account

Can't remember your Password ?

Register for this site!