Gespecialiseerd personeel

DE  DIRECTEUR  :

Ondersteunt zijn team …

Hij/zij  bespreekt samen met het team hoe ze op een goede manier onderwijs kunnen geven aan alle kinderen.  In het kader van het personeelsbeleid zal de directeur ook zijn personeelsleden opvolgen. Hiervoor wordt jaarlijks met de personeelsleden een functioneringsgesprek gehouden.  De directeur probeert ook op regelmatige basis bij zijn leerkrachten een aantal klasbezoeken te brengen. Deze planmatige bezoeken zijn steeds gericht op een systematische kwaliteitsverbetering van het hele onderwijsgebeuren binnen de school. De directeur begeleidt en beoordeelt zijn leerkrachten op een continue manier. Na de klasbezoeken is er steeds een overleg met de leerkrachten waardoor veranderingen, vernieuwingen en stimulansen tot uiting komen.

Staat in voor het materiële beleid van zijn school …

De De directeur is verder ook verantwoordelijk voor het materieel beheer van de school. Hij zorgt ervoor dat de nodige onderhouds- en herstellingswerkzaamheden gebeuren. Verder is hij ook verantwoordelijk voor de aankoop van de schooluitrusting en onderhoudt hij de nodige externe contacten met onder andere de onderwijsinspectie, de pedagogische begeleidingsdiensten, de ouders, de lokale gemeenschap…

Samen met de inrichtende macht wordt de financiële situatie van de school regelmatig op de agenda gebracht.  Als ouder/verzorger kan je bij de directeur terecht met je vragen en opmerkingen.  Soms is er ook nog een onderdirecteur. Hij is dan de directe medewerker van de directeur en staat  hem bij in zijn opdracht. Hij vervangt ook de directeur bij zijn afwezigheid.

Soms lesgeven …

In basisscholen met minder dan 180 leerlingen heeft de directeur nog een bijkomende onderwijsopdracht. Dat betekent dat hij dan nog enkele uren per week les zal geven.

 

DE  ADMINISTRATIEVE  HULP  :

Hij of zij biedt ondersteuning aan de directeur m.b.t. de leerlingenadministratie, de personeelsadministratie en helpt bij schoolorganisatorische taken.

 DE  INRICHTENDE  MACHT  :

 

is de werkgever van de directie en de leerkrachten. Zij zijn verantwoordelijk voor de rekrutering en de benoeming van hun personeelsleden. Het schoolbestuur of de inrichtende macht is verantwoordelijk voor het goed functioneren van één of meerdere scholen en is vergelijkbaar met een raad van bestuur in een bedrijf.

Het schoolbestuur of de inrichtende macht kiezen vrij hun onderwijsmethoden  en leggen dit vast in eigen leerplannen. Ze leggen de lesroosters vast en stellen ook zelf hun personeel aan. Ze kiezen op welke levensbeschouwing of pedagogische opvatting ze hun onderwijs baseren. Om erkend en financieel gesteund te worden door de overheid moeten ze de eindtermen bereiken. Verder moeten hun scholen ook beschikken over voldoende didactisch materiaal en over bewoonbare gebouwen die moeten beantwoorden aan bepaalde veiligheidsvoorschriften en hygiënenormen.

Het schoolbestuur beslist wat met de werkingsmiddelen gebeurt die zij ontvangt voor de school. Dat is wettelijk zo bepaald. De gebouwen waarin de school gehuisvest is, zijn eigendom van het schoolbestuur of worden door hen gehuurd. De inrichtende macht werkt een pedagogisch project uit voor de scho(o)l(en) die hij onder zijn bevoegdheid heeft.

Schoolbesturen van katholieke scholen zijn diocesane overheden, plaatselijke schoolcomités en verenigingen, congregaties. In het gemeenschapsonderwijs is de inrichtende macht vaak het Gemeenschapsonderwijs en in provinciale scholen vormt de provincieraad de inrichtende macht.  Het college van burgemeester en schepenen vervullen in stedelijke scholen en gemeentescholen de rol van inrichtende macht.

 

Pededagogisch adviseurs hebben als taak de kwaliteit in de school te bevorderen. Ze geven de school het nodige advies en de nodige ondersteuning bij hun werking. Ze ontwikkelen ondermeer initiatieven om de onderwijskwaliteit van de school te bevorderen en de beroepsbekwaamheid van het lerarenteam te versterken. Pedagogisch adviseurs zijn ooit ook zelf leerkracht geweest en weten dus wel waar ze het over hebben.                                                                                                                                                                                               Een begeleider kan op vraag van de directie  bijvoorbeeld uitgenodigd worden om enkele lessen bij te wonen met de bedoeling het team advies te geven.  Onderwijsvernieuwingen en veranderingen op organisatorisch vlak worden door de pedagogisch adviseur binnen de scholen naar binnen gebracht. Pedagogisch adviseurs helpen de schoolteams ook bij het analyseren van hun schooldoorlichtingsverslagen.

 DE  ONDERWIJSINSPECTIE  :

Licht de scholen door …

De schooldoorlichting gebeurt door de onderwijsinspectie die dit doet in het kader van kwaliteitscontrole en zo onderzoekt of de school haar eindtermen en ontwikkelingsdoelen realiseert. Ook controleert zij een aantal andere verplichtingen van de school.

De schooldoorlichting houdt ondermeer het volgende in :

-Controle van de leerplannen.

-Controle op de eindtermen en ontwikkelingsdoelen.

-Controle van de schooltijd : wordt deze correct toegepast ?

-Controle op hygiëne, schoolaccomodatie, taalwetgeving, onderwijs- en schooluitrusting.

Het verslag van de onderwijsinspectie is in eerste instantie geschreven voor het schoolbestuur, de directie en de leerkrachten. De directeur dient het verslag ook voor te leggen aan de schoolraad.

www.schooldoorlichtingen.be

Adviseert de minister …

Na zo een doorlichting adviseert de inspectie de minister over de verdere erkenning of subsidiëring van de school. De verslagen van de inspectie zijn sinds 2007 openbaar en kunnen via internet geraadpleegd worden. De inspectie streeft ernaar om elke school minstens om de zes jaar door te lichten.                                                                                                                                                                                                                                   Per levensbeschouwing is er een afzonderlijke inspectie (vb katholieke godsdienst, islam…). Dat wordt bepaald door het leerplan. Voor niet-confessionele zedenleer worden geen eindtermen of ontwikkelingsdoelen bepaald.

De turnleerkracht of de bijzondere leermeester LO (lichamelijke opvoeding):  

In het gewoon kleuteronderwijs komt een turnleerkracht  twee keer per week turnles geven aan de kleuters. In het gewoon lager onderwijs is dat ook twee keer per week. Soms kan de klasleekracht zelf ook (een deel van) de turnlessen geven.

 De kinderverzorgster :

In het gewoon kleuteronderwijs komt de kinderverzorgster enkele uren per week ondersteuning bieden in de kleuterklasje(s). De kinderverzorgster optimaliseert de opvang van het jonge kind.  Ze helpt de leerkracht bij jassen aandoen, de knutselactiviteiten, het vervangen van een natte broek. Ze springt ook in tijdens de momenten waarop de kleuters  eten en  drinken en helpt ook bij het verzorgen van wondjes.

 

De ICT-coördinator :

Heeft als voornaamste taak het begeleiden en ondersteunen van leerkrachten. Een ICT-coördinator kan aan een leerkracht uitleggen hoe zij of hij ICT kan integreren binnen het lesgeven en hem of haar hierbij didactische tips geven. Ook kan de coördinator het leerkrachtenteam wijzen op bepaalde programma’s en interessante websites. De ICT-coördinator geeft het leerkrachtenteam ook uitleg bij het werken met bepaalde educatieve programma’s en kan ook ondersteuning bieden bij de programma’s voor personeel- en leerlingenadministratie van de school. Een klein gedeelte van de opdracht van een ICT-coördinator kan  eventueel ook uit een technische bijstand  bestaan : het oplossen van kleine technische defecten. Een ICT-coördinator dient ook steeds op de hoogte te blijven van de laatste nieuwigheden, hij dient zich steeds opnieuw te informeren, programma’s uit te proberen en deze dan te beoordelen naar hun waarde.

 

De BLIO-leerkracht :

 Hij of zij oefent deze functie uit in het buitengewoon onderwijs.  BLIO staat voor bijzondere leermeester individueel onderricht. De opdracht is vergelijkbaar met de opdracht van de taakleerkracht in het gewoon basisonderwijs.

 De BLOA-leerkracht :

Dit is eveneens een functie in het buitengewoon onderwijs en betekent  Bijzondere leermeester opvoedkundige activiteiten.

 

De BLIOM-leerkracht :

Dit hoort ook tot een opdracht binnen het buitengewoon onderwijs. De BLIOM-leerkracht is de bijzondere leermeester individueel onderwijs voor migranten.

 

De zorgcoördinator, het zorgteam  :

We spreken van een “zorgbrede” school wanneer de school rekening houdt met de beginsituatie van elk kind. Hierbij wordt dan rekening gehouden met de verschillen tussen de leerlingen in hun ontwikkeling, wat hun begaafdheid betreft, hun concentratie, het verschil in tempo, de motivatie en hun achtergrond. Een school die aandacht heeft voor brede zorg heeft een verhoogde aandacht voor zowel de zwak- als de sterkbegaafden, voor de verschillen tussen de kinderen onderling, maar ook voor de verschillen die je bij één kind kan vaststellen wanneer je dat kind opvolgt in verschillende situaties.                                                                                                                                                   Wie het zorgbeleid in de school op zich neemt voert  een beleidsondersteunende  functie uit binnen de school. We hebben  het hier dan over  de zorgcoördinator  die tewerkgesteld is in het gewoon basisonderwijs en de leraren helpt met kinderen die extra hulp nodig hebben. De zorgcoördinator is een aanspreekpunt voor  de ouders, de klasleerkracht, het CLB, de directie en eventueel andere betrokkenen. Regelmatig worden er overlegmomenten gepland rond kinderen die extra zorg nodig hebben. Scholen kunnen werken met één zorgcoördinator die zich hierbij laat ondersteunen door  een zorgteam. 

Zorg op verschillende gebieden :                                                                          

Het werk van de zorgcoördinator of de leden van het zorgteam is toegespitst op een aantal verschillende vlakken :                                                                                                                                            Binnen de school : preventieve en remediërende maatregelen binnen de school opvolgen en dit dan door de verschillende leerjaren heen uitbouwen. Door zich bij te scholen via navormingsinitiatieven  kunnen de leden van het zorgteam of de  zorgcoördinator zich verder professionaliseren en dit ook overdragen bij de ondersteuning van het  ganse team. Naslagwerken en vakliteratuur lezen en deze ook ter beschikking stellen van het team horen ook tot de taak van de zorgcoördinator of de leden van het zorgteam. Leerkrachten die deel uitmaken van een zorgteam houden ook contacten met teamleden van de scholengemeenschap om ervaringen en materialen uit te wisselen. Ze kunnen ook bij elkaar terecht voor vragen, tips… Soms  wordt er ook overlegmomenten georganiseerd.   

  Binnen de klas : het coachen en ondersteunen van de leerkracht. De zorgcoördinator of de leden van het zorgteam  kunnen bijvoorbeeld samen met de leerkracht nieuwe werkvormen uitproberen. Soms kan het wenselijk zijn dat de zorgcoördinator of iemand van het zorgteam in  de klas komt observeren met de bedoeling om nadien een hulpvraag te kunnen analyseren en het probleem goed  aan te pakken.  Het zorgteam of de zorgcoördinator helpt het onderwijzersteam omgaan met kinderen die extra hulp nodig hebben. Samen met ouders de  leerkracht en het  CLB wordt  bekeken wat de beste hulp is.

Naar  de leerling en de ouders toe : De zorgcoördinator of de leden van het zorgteam begeleiden  kinderen met ontwikkelings- en leerproblemen. Ze bieden hulp bij leer- of gedragsproblemen aan individuele of groepen kinderen. Soms worden de kinderen daarvoor uit de klas genomen. Soms kan het ook zijn dat de kinderen ondersteund worden in de klas zelf. Naar de ouders toe is de zorgcoördinator het aanspreekpunt voor specifieke vragen.

-Leerlingen systematisch opvolgen :

1.Relevante gegevens van de leerlingen worden bijgehouden in het leerlingvolgsysteem (LVS). Op vaste momenten horen hierbij ook toetsafnames. Deze worden door de zorgcoördinator of leden van het zorgteam voorbereid en waar nodig ook ondersteund.

2.De resultaten worden geregistreerd en ook besproken tijdens de overlegmomenten : het MDO. Het MDO is het Multi disciplinair overleg waarbij de klastitularis, de directeur, de zorgcoördinator of iemand van het zorgteam en een CLB-medewerker aanwezig zijn. Het MDO wordt ongeveer drie keer per jaar georganiseerd en tijdens dit overleg worden alle leerlingen en kleuters besproken. Het MDO wordt ook tussentijds nog samengeroepen om bepaalde leerlingen te gespreken. Soms worden ouders ook geïnfomeerd en/of geraadpleegd. Zij kunnen ook uitgenodigd worden op een overlegmoment. Bij het MDO worden ook gemaakte afspraken opgesteld en een planning opgemaakt over de verdere opvolging van het kind.

3.Van elk kind wordt ook een BASO-fiche bijgehouden. Deze fiche is een synthese van alle essentiële informatie rond de zorg die de school wil doorgeven van het kind naar het secundair onderwijs toe. Op het einde van het schooljaar van het zesde leerjaar wordt de BASO-fiche voor alle leerlingen ingevuld. Als ouder beslis je dan wel zelf of  de fiche al dan niet overmaakt aan de middelbare school waar je je kind inschrijft.

-Een zorgsysteem met vijf zorgniveaus :

Het zorgsysteem binnen het basisonderwijs bestaat uit vijf zorgniveau’s. Naarmate je je verder binnen de verschillende niveau’s in dit systeem bevindt, wordt die zorg meer en meer gerichter en specifieker. De klastitularis vormt de spilfiguur van het zorgsysteem in haar klas. Het is het zorgteam of de zorgcoördinator die de klastitularis hierbij ondersteunt en coacht in de dagelijkse zorg voor zijn leerlingen.

NIVEAU 1 : de algemene zorg in een krachtige leeromgeving :

De leerkracht bouwt de klas uit tot een krachtige leeromgeving waarin elk kind, ongeacht zijn leervermogen, zijn voorkennis, zijn sociale situatie of afkomst aan zijn trekken komt. De leerkracht probeert in te spelen op de gewone zorgvragen van de kinderen en weet dat kinderen elk ontwikkelen volgens een eigen tempo en een eigen ritme.

NIVEAU 2 : de klastitularis biedt extra zorg :

Wanneer de leerkracht ondervindt dat er kinderen zijn die extra zorg nodig hebben, dan zal ze er alles aan doen om door haar handelswijze het kind meer gerichte hulp te bieden. Ze zal differentiëren waar nodig.

NIVEAU 3 : de speciale zorg met behulp van de zorgbegeleider of iemand van het zorgteam Ondanks een goede klassikale instructie en een hele reeks preventieve maatregelen, kan het gebeuren dat het kind toch nog meer nood heeft aan extra specifieke hulp. Bij overlegmomenten tijdens het MDO zullen de directie, de zorgbegeleider of iemand van het zorgteam de moeilijkheden in kaart brengen en de interventies plannen.

 

NIVEAU 4 : er is nood aan bijzondere zorg met hulp van deskundigen :  Bij leerstoornissen is het van belang dat een goede diagnose gesteld wordt. Hiervoor zal het MDO beroep doen op de deskundigheid van externen zoals artsen, logopedisten, erkende revalidatiecentra… Alle betrokkenen gaan elkaar dan informeren over het kind om zo een goede diagnose op te stellen. Na de diagnose kan de begeleiding volgen.

 

NIVEAU 5 : Wanneer in een gewone school de opvang voor leerlingen met speciale onderwijsnoden beperkt is of het team niet over de nodige deskundigheid of middelen beschikt om een leerling in zijn ontwikkeling te begeleiden, dan kan de school samen met de ouders en het CLB op zoek gaan naar andere onderwijsoplossingen. Deze leerlingen worden dan doorverwezen naar buitenschoolse hulp of het buitengewoon onderwijs.

 De GON-leerkracht    : 

In het kader van geïntegreerd onderwijs kunnen kinderen in het gewoon basisonderwijs met leer- en of opvoedingsmoeilijkheden ondersteuning krijgen door de GON-leerkracht. GON is een samenwerking tussen het gewoon en het buitengewoon basisonderwijs waarbij tijdelijk of permanent,  gedeeltelijk of voor alle lessen aan een kind hulp vanuit de expertise van een leerkracht van  het buitengewoon basisonderwijs wordt gegeven binnen het gewoon basisonderwijs.  GON kadert binnen de zorgverbreding op school en heeft de bedoeling om zoveel mogelijk kinderen de kans te geven om het gewoon onderwijs te laten volgen. Door GON wil men kansen bieden aan kinderen en jongeren tot een geslaagde integratie in onze samenleving. Men wil hun zelfbeeld positief bevorderen en men wil ook hun zelfstandigheid aanmoedigen en bijsturen. De scholen voor buitengewoon onderwijs die deze ondersteunende rol op zich nemen in het gewoon onderwijs krijgen hiervoor bijkomende middelen. Een GON-begeleider begeleidt een leerling één tot vier lesuren per week op school. Op deze manier zijn de kinderen er dan klaar voor om aan dezelfde vereisten te voldoen als de andere leerlingen uit hun klas. Het aantal uren en schooljaren dat een kind GON-begeleiding toegewezen krijgt hangt af van de aard en de beperking.

Het aantal kinderen dat GON-begeleiding kreeg bedroeg vorig schooljaar 13 000.Tweederde van de GON-middelen gaat naar leerlingen met een autismespectrumstoornis.

 

-Specifieke voorwaarden  :

Opdat een kind geïntegreerd onderwijs kan volgen dient het te beschikken over een inschrijvingsverslag. Hiervoor dient het CLB een attest op te maken. In dit attest dient het CLB dan te oriënteren naar het type van buitengewoon onderwijs dat aangewezen is voor de betrokken leerling. De ouders en hun kind moeten uiteraard samen met hun school bereid zijn om samen met een school te willen samenwerken voor GON-begeleiding.

-Partners :

Bij GON-werking zijn een aantal verschillende partners betrokken : het kind zelf, de ouders, de school voor het gewoon onderwijs en de school voor het buitengewoon onderwijs en dan de beide CLB’s, externe hulpverleners.

-Hulp op verschillende vlakken :

De GON-hulp is gericht op een aantal verschillende vlakken :

Leerlinggerichte hulp : op onderwijskundig vlak, paramedisch vlak en op sociaal-economisch vlak.    

                                                                                                                                                                                            De ondersteuning gebeurt hier vanuit type 3-4-6- 7 en 8.  Voor leerlingen met een lichte, mentale handicap (type 1 en 2) voorziet de regelgeving immers geen begeleiding in de vorm van GON-uren.  Leerlingen met autisme spectrumstoornissen verkrijgen GON-begeleiding via een type7attest.  De hulp op onderwijskundig vlak is er op gericht om de belemmeringen die uit de handicap voortvloeien en die het onderwijsgebeuren in de weg staan op te vangen en bij te werken. Voor een type 6 leerling kan dat bijvoorbeeld zijn braille aanleren. Voor een type 7 leerling kan dat bijvoorbeeld een kind leren werken zijn met hoorapparatuur. Een type 8 leerling kan dan bijvoorbeeld gestimuleerd worden in het werktempo.  Op paramedisch vlak gaat het om hulp geboden door ondermeer kinesisten, logopedisten, ergotherapeutendie de leerlingen onderwijskundig ondersteunen. Voorbeelden van leerlinggerichte hulp zijn : studiemethode bijsturen of aanpassen. Herhalen van leerstof of lesonderdelen die de leerling niet begreep, huiswerk plannen, uitspraak bijsturen,                                                                                                                                                                                   De sociaal-economische hulp die de GON-begeleider aan de leerling biedt staat in functie van het vertrouwen dat tussen de GON-leerling en de begeleider ontstaat. De leerling kan bij de begeleider terecht met allerlei vragen rond zijn handicap. Allerlei pijnlijke confrontaties, sociale problemen worden met de begeleider besproken, het aanvaardingsproces helpen doorlopen. GON-begleiding streeft naar functionaliteit, zelfstandighed en welbevinden en niet direct naar het hoogste leerniveau.

 

-Leerkrachtgerichte hulp :

De leerkracht van het buitengewoon onderwijs stelt zijn deskundigheid, zijn knowhow, zijn ervaring ten dienste van het gewoon onderwijs. Op deze manier worden er stappen gezet naar een zo inclusief mogelijke school. Er kan advies gegeven worden qua aanpak, het aanpassen van lesmateriaal, er wordt informatie uitgewisseld, regelmatig wordt er overlegd. Er wordt bijvoorbeeld samen bekeken hoe een aantal lessen voor het kind kunnen aangepast worden.

 

-Teamgerichte hulp :

Gans het team wordt ook geïnformeerd over de GON-werking op school en het GON-kind.

 

-Gezinsgerichte hulp :

 Tijdens overlegmomenten : het bevorderen, het tot stand brengen van de continuïteit tussen school en thuis. Ouders worden ook wegwijs gemaakt in het ruimere aanbod aan hulpverleners en/of hulpmiddelen.

Afhankelijk van de noden en het attest wordt een leerling begeleid gedurende 2, 3 of 4 eenheden per week.

 

-Continue opvolging :

Er wordt ook gebruik gemaakt van een individueel handelingsplan  dat wordt opgesteld door het hele team. Er kan ook gebruik gemaakt worden van een heen-en weer-schriftje door alle begeleiders. Het is immers van belang dat alle dienstverleners duidelijke afspraken maken om elkaars werkterrein af te grenzen en te respecteren. Externe hulpverleners worden eveneens uitgenodigd op de evaluatiegesprekken op school om de continuïteit school thuis en omgekeerd te bevorderen.

Scholen die GON-begeleiding aanbieden organiseren vaak ook overkoepelende activiteiten voor hun GON-leerlingen, de scholen waar ze naar toe gaan, hun ouders, hun broers en zusjes. Tweemaal per jaar vindt er verder ook een evaluatie plaats rond het kind dat GON-begeleiding krijgt. Tijdens deze evaluatievergadering,  waarbij alle GON-partners aanwezig zijn, bekijkt men hoe het kind functioneert, welke problemen er zijn, of er afspraken moeten gemaakt worden, of er dient bijgestuurd te worden…   Er wordt ook nagegaan in hoeverre de GON-begeleiding nog steeds een meerwaarde biedt voor de leerling. Afhankelijk van de conclusie tijdens de eindvergadering en het wettelijk GON-kader, wordt het verder verloop van de GON-begeleiding verder bepaald.Een leerling kan dan het daaropvolgende schooljaar verlenging krijgen of kan uitstel krijgen. Bij uitstel betekent het dat de GON-begeleiding pas in een later schooljaar verder gaat. Bij stopzetting heeft de leerling geen recht meer op GON-begeleiding. Bij doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs of een andere instantie is integratie in het gewoon onderwijs niet langer meer een meerwaarde. Tenslotte kan het kind ook een attestwijziging krijgen (functiebeperkingen) Dit betekent dat het matig type attest omgezet wordt naar een ernstig attest, waardoor de leerling recht krijgt op GON-begeleiding gedurende de hele schoolloopbaan . Dit kan enkel na overleg met alle GON-partners en na een gemotiveerd verslag over de ernst van de handicap waarbij aan de wettelijke bepalingen voldaan wordt voor een ernstige functiebeperking.

 

Leerlingen met een handicap in het gewoon onderwijs kunnen spe­ciale onderwijsmiddelen ter beschikking krijgen. Het kan gaan om technische apparatuur (zoals een leesloep, een brailleleesregel), om omzettingen van leerboeken en studiemateriaal, … De aanvraag voor deze speciale onderwijsmiddelen gebeurt via de directeur van de school voor gewoon onderwijs. Een commissie onderzoekt de aanvragen en beslist over de toekenning van deze speciale mid­delen. Een kind met een handicap dat omwille van die handicap bepaalde leergebieden of onderdelen niet kan volgen, kan een vrijstelling krijgen voor deze leergebieden of onderdelen. Het moet dan wel gelijkwaardige vervangende activitei­ten volgen.

 

 

Hellend vlak : toegankelijker maken van de school.

 

De integratiebegeleidster :

Vzw “De tandem” is een thuisbegeleidingsdienst voor gezinnen met jonge kinderen van 0 tot 6-7 jaar  met ontwikkelingsproblemen, een verstandelijke of een meervoudige beperking. Deze vzw begeleidt kinderen die nog niet naar school gaan of die naar het gewoon of het gewoon buitengewoon kleuteronderwijs gaan. De Tandem krijgt financiële steun van de Provincie Oost-Vlaanderen om een beperkt aantal kleuters intensief te ondersteunen met hun project “klasbegeleiding”. Binnen die klasbegeleiding stellen zij op beperkte schaal een integratiebegeleid(st)er aan het werk.De integratiebegeleid(st)er ondersteunt de kleuter met een mentale handicap of algemene ontwikkelingsachterstand binnen de klasgroep in het gewoon kleuteronderwijs tijdens alle mogelijke activiteiten die de  kleuterleid(st)er   organiseert. De integratiebegeleid(st)er volgt de kleuter,  observeert en helpt hem waar dat nodig is.

De begeleid(st)er draagt er ook toe bij dat het kind sociaal en functioneel zo goed mogelijk aansluiting vindt bij zijn klasgenootjes. Het is dus geen therapeute die afzonderlijk met het kind gaat oefenen of werkt om bepaalde vaardigheden onder de knie te krijgen. Daarvoor gaat het kind meestal al in therapie in een revalidatiecentrum of bij een andere therapeut. Naast de  taak om het kind binnen de groep de integreren ondersteunt de integratiebegeleid(st)er ook de kleuterleid(st)er  in haar/zijn  taak. Zij/hij kan voorbeelden en tips aanreiken rond hoe best omgegaan wordt met opdrachten, oefeningen en gedragingen waarbij de kleuter bijzondere aandacht nodig heeft. Ook wordt ingegaan op specifieke hulpvragen van de kleuterleid(st)er  .

De integratiebegeleid(st)er houdt in een heen-en-weerschriftje bij wat er concreet gebeurde in de klas van de kleuter. Zo krijgen de ouders/begeleiders een idee van de activiteiten, de verhalen … die in de klas aan bod kwamen. Op deze manier kunnen ouders/verzorgers ook iets terug schrijven in het schriftje en kan er op een zinvolle manier informatie worden uitgewisseld over het kind.

 

PARAMEDICI : tewerkgesteld in het buitengewoon  en /of gewoon onderwijs

 

-De kinesitherapeut :

Voor het uitvoeren en het opvolgen van een therapie bij kinderen met psychomotorische beperkingen. De betrachting is om een grotere zelfstandigheid en sociale integratie te realiseren. De kinesitherapeut begeleidt kinderen ook tijdens sportactiviteiten.

 

-De logopedist :  

  Wanneer een kind problemen heeft met het begrijpen van taal, moeite met het verwerken van nieuwe informatie, dan wordt het hierdoor ook belemmerd in het leerproces. De leerkracht van het kind speelt een belangrijke rol bij het signaleren van problemen in de communicatie. 25 procent van de kleuters ondervindt op een bepaald ogenblikproblemen in de spraak- of taalontwikkeling. Maar bij zo een 20 procent lost de problematiek zich vanzelf op. Uiteindelijk blijft er slechts 5 tot 6 procent van de kinderen over die hulp nodig heeft.  Vaak kan het nodig zijn om voor een aantal stoornissen de hulp van een logopediste in te schakelen :

-Articulatiestoornissen : hierbij denken we aan het weglaten van klanken, het vervangen van klanken, het verkeerd uitspreken van klanken, het moeilijk te verstaan zijn . Een kind dat bijvoorbeeld slist of “lap” zegt in plaats van “rap”.

-Taalproblemen : kinderen die moeite hebben om het juiste woord te vinden, slechte zinnen bouwen, moeite hebben met het vervoegen, onsamenhangend vertellen, moeilijk iets kunnen navertellen, moeilijk te begrijpen zijn …

-Stem- en ademproblemen : hees/schorheid, een te lage of een te hoge stem, steeds op dezelfde toon praten, stem die overslaat, te luid of te stil volume…

-Afwijkend mondgedrag : open mond, verkeerde houding van de tong, gebitsstand toont afwijking, kwijlen, slappe spraak, neusspraak…

-Stotteren.

-Problemen met het gehoor, de auditieve waarneming : spraakproblemen, taalproblemen, lees- en spellingsproblemen, uitspraakproblemen, onvoldoende luisterhouding…

Wat doe je als je kind problemen heeft ?

Als je merkt dat het minder goed gaat, spreek dan de kleuterjuf aan en vraag of zij ook al iets heeft opgemerkt. De juf is dag in, dag uit met jonge kinderen bezig en kan dus heel goed uitmaken of je kind een “normale” ontwikkeling doormaakt of er eerder iets fout zit. Als dat het geval is, dan is het zinvol  om het advies van een logopedist(e) in te winnen.

Tussenkomst ziekteverzekering

De ziekteverzekering biedt voor logopedie een gedeeltelijke tegemoetkoming voor bepaalde aandoeningen. Je kan voor meer informatie terecht bij de logopedist(e).

Logopedie als huiswerkbegeleiding ?

Het kan niet de bedoeling zijn dat logopedisten ingeschakeld worden om lagere schoolkinderen te begeleiden bij hun huistaken. Sommige mensen zetten misschien te vaak de stap naar een logopediste. Aanvaard vooral dat je kind niet perfect is en pleeg eerst en vooral overleg met de school. Als je kind op school niet kan geholpen worden dan kan logopedische ondersteuning inderdaad bijzonder waardevol zijn. Logopedie is dus veel meer dan je kind enkel helpen met het huiswerk.

Logopedisten kregen een opleiding om te onderzoeken of kinderen al dan niet een stoornis hebben en weten dus hoe ze die stoornis het best kunnen behandelen. Het is dan ook niet meer dan logisch dat er bij logopedische ondersteuning contact is tussen ouders, school en eventueel ook het CLB.  Logopedische ondersteuning biedt hulp op maat en kan een kind heel intensief en regelmatig begeleiden. Een leerkracht of een zorgleerkracht kan die hulp niet altijd voldoende bieden. Het is dus als ouder belangrijk te weten of uw kind werkelijk een probleem heeft of niet.

Ben je op zoek naar een logopedist ? Er bestaat een uitgebreide lijst van Vlaamse logopedisten. Kijk even op www.vvl.be

 

 

 

-De ergotherapeut :

Kinderen die problemen hebben met fijne en grove motoriek, een achterstand hebben in hun ontwikkeling op motorisch of sociaal vlak kunnen hier hulp vinden.  Specifieke hulp naar schrijfonderricht wordt aangereikt. Een grotere zelfstandigheid en integratie is de betrachting. Aandacht gaat ook naar ergonomie. Het schoolteam en de ouders krijgen hierbij gerichte ondersteuning. Veiligheid thuis en in de klas en op de speelplaats komen aan bod,  hulpmiddelen worden aangereikt.

 

Revalidatiecentra :

Kinderen komen in aanmerking voor revalidatie tijdens de schooluren wanneer ze noodzakelijke behandelingen moeten ondergaan na een ziekte of een ongeval. Hun ouders/verzorgers  vragen revalidatie aan en betalen er ook een bijdrage voor. De begeleiders van het revalidatiecentrum nemen deel aan het multidisciplinair overleg over de betrokken leerling.

 

De GOK-leerkracht :

Zij/hij  is tewerkgesteld in het gewoon basisonderwijs en werkt een  gelijkeonderwijskansenbeleid uit. Zij/hij biedt bijkomende ondersteuning voor zorgverbreding aan en maakt deel uit van het zorgteam.

 

-Socio-economische indicatoren :

Scholen die GOK-ondersteuning krijgen zijn scholen die leerlingen tellen die beantwoorden aan bepaalde socio-economische indicatoren :

– De thuistaal (en het taalgebruik).

– Het opleidingsniveau van de moeder.

– Het recht hebben op een schooltoelage.

– Het wonen in een bepaalde buurt.

De gegevens rond de taal die het kind thuis spreekt en het opleidingsniveau van de moeder bekomt de school door een “verklaring op eer”. De twee andere indicatoren : het recht hebben op een schooltoelage en het wonen in een bepaalde buurt wordt dan door het ministerie van onderwijs uit bestaande databanken gehaald.

-GOK-thema’s :

Binnen hun GOK-werking dienen scholen gedurende een cyclus van drie jaar te werken aan twee van de volgende thema’s :

Preventie en remediëring van ontwikkelings- en leerachterstanden :  Binnen dit thema zal de school allerlei acties op touw zetten waarbij ze leer- en ontwikkelingsproblemen wil voorkomen  (preventie) om te vermijden dat leerlingen onvoldoende van het geboden onderwijs kunnen profiteren.

Taalvaardigheidsonderwijs : Omdat kansarmen vaak over onvoldoende Nederlandse taalvaardigheid beschikken om optimaal aan het onderwijs deel te nemen krijgt het taalvaardigheidsonderwijs een structurele aanpak in de klas.

Intercultureel onderwijs : Wil bereiken dat alle leerlingen op een positieve manier leren samenleven. Vaardigheden en houdingen ontwikkelen om op een positieve en efficiënte manier om te gaan met mensen met een andere sociale en/of culturele achtergrond is hier de betrachting.

Doorstroming en oriëntering : de begeleiding van kinderen en hun ouders doorheen de schoolloopbaan krijgt binnen dit thema extra aandacht.

Socio-emotionele ontwikkeling : door voldoende aandacht te besteden aan de totale persoonlijkheidsontwikkeling en specifieke aandacht te hebben voor vroegtijdige herkenning van sociale en emotionele problemen van kinderen wil men voorkomen dat kinderen een leer- of ontwikkelingsachterstand zouden oplopen die hun verdere schoolloopbaan negatief zou beïnvloeden.  

Leerlingen- en ouderparticipatie : de school ontwikkelt hier initiatieven om leerlingen en ouders meer bij de school te betrekken.

 

-Voorrangsbeleid Brussel :

Voor het Brusselse werkt men met het project van de vzw Voorrangsbeleid Brussel, wat inhoudelijk verwant is met de principes van het gelijkeonderwijskansenbeleid.  Dit project leert leraren en scholen op een professionele manier omgaan met leer- en ontwikkelingsachterstanden. Concreet wordt in elke school geïnvesteerd in volgende vier werkdomeinen :

1Taalvaardigheidsonderwijs

2Omgaan met diversiteit (intercultureel onderwijs) en  differentiatie                                                                                                                                                                3  Samenwerking met ouders                                                                                                                           4  Samenwerking en coördinatie met andere onderwijsparticipanten

Afhankelijk van de schoolspecifieke situatie gebruikt de vzw Voorrangsbeleid Brussel specifieke middelen en methodieken.

 -Extra middelen :

In sommige steden en gemeenten krijgen scholen vanuit het Vlaamse stedenfonds extra middelen om een gelijke kansenbeleid te voeren. Zo zijn er een aantal Gentse scholen die zogenaamde  brugfiguren ter beschikking krijgen. In de stad Hasselt is er dan weer sprake van “vlinderleerkrachten”. Deze middelen worden dan gekaderd binnen het zorgbeleid van de school. In Vlaanderen is de deelname van kleuters aan het onderwijs zeer hoog in vergelijking met andere landen. Toch zijn er nog altijd een aantal kinderen die niet in een kleuterschool ingeschreven zijn of vrij onregelmatig naar de kleuterschool gaan. Het gaat dan vaak om kansarme kinderen die ook niet bereikt worden door andere opvangmogelijkheden. Het zijn vooral deze kinderen die extra nood hebben aan pedagogische stimulansen. Kinderen die in de lagere school instappen zonder naar de kleuterschool te zijn geweest hebben vaak meteen al een taal- en of een leerachterstand. Daarom wil de overheid via kleuterparticipatie hiervoor extra aandacht hebben en gelijke onderwijskansen voor elk kind creëren van bij de aanvang van het kleuteronderwijs. Vandaar dat de deelname van alle kleuters aan het kleuteronderwijs dan ook extra gestimuleerd wordt door de overheid.

 

De GOK+leerkracht :

Hij/zij  is tewerkgesteld in een gewone kleuterschool die minimaal veertig procent kleuters telt die voldoet aan één of meer gelijke kansenindicatoren. Deze leerkracht biedt ondersteuning in het kleuteronderwijs in  het kader van het gelijke onderwijskansenbeleid en in de kleuterparticipatie.

 

 

 

 


 

 

 

Login to your account

Can't remember your Password ?

Register for this site!